Een dierenleven in de bio-industrie
Ter nagedachtenis van Jules Rühl (1846 - 1936) , grondlegger van de dierenbescherming in België.
https://www.deswaene.be/publicaties/Jules%20Rhul%20-%20Veeweyde.pdf
Lise Foket werkt aan een doktoraat over de geschiedenis van de dierenbescherming in België. Haar masterproef schreef ze over Jules Rühl. Beluister het interview met haar dat werd uitgezonden op radio 1 in het programma Interne Keuken op 20 februari 2021. https://radio1.be/standbeeld-voor-een-vegetarier
Verborgen in de stallen op het platteland lijden miljoenen varkens een miserabel leven in de varkensfokkerij. De varkens in de vleesindustrie brengen hun volledige leven door in gesloten stallen, onder omstandigheden die schadelijk zijn voor hun fysieke en mentale welzijn. Van kraambox tot slachthuis is het leven van deze dieren één lijdensweg.
De productie van varkensvlees begint bij de moederdieren. Zeugen worden zwanger gemaakt door middel van kunstmatige inseminatie, met sperma afkomstig van 'KI' (kunstmatige inseminatie) - centra. Deze centra zijn gespecialiseerd in varkensgenetica en leveren afgetapt sperma van 'kwaliteits'-fokberen. De bevruchte zeug bevalt na een drachttijd van gemiddeld 115 dagen.
Gedurende drie à vier weken wordt ze samen met haar jongen in een kraambox geplaatst om hen te zogen. Vervolgens wordt de zeug na een korte herstelperiode (gemiddeld negentien dagen) opnieuw ingezet voor een volgende 'reproductie'-ronde. De zeugen brengen hun leven voornamelijk staand en liggend door, geklemd tussen de metalen stangen van de inseminatie-, dracht- en kraamafdelingen in de moderne 'doorschuif-stalsystemen'.
De welzijnsproblemen die optreden bij zeugen zijn ernstig. Door het doorgedreven fokken ontstaan veel problemen rond vruchtbaarheid en uiergezondheid. Omwille van de zeer beperkte bewegingsvrijheid, lijdt tien procent van de zeugen aan poot- en klauwproblemen. Kreupelheid is bij zeugen de voornaamste reden voor euthanasie, met verlammingen van de achterhand, fracturen en gewrichtsontstekingen als belangrijkste onderliggende oorzaken. Bij kreupele zeugen ligt het sterftecijfer van de biggetjes in de kraamstal hoger. Dit laatste zou te maken hebben met de meer bruuske manier waarop kreupele dieren gaan liggen in de kraambox, waardoor het risico op geplette biggetjes stijgt.
Kreupelheid is de op één na voornaamste reden voor vroegtijdige 'afvoer' van zeugen. Alleen vruchtbaarheidsstoornissen gaan met 33% van alle afgevoerde zeugen aan kreupelheid vooraf. In goede omstandigheden kan een zeug wel twintig jaar oud worden. In het moderne fokkerij-systeem worden de meeste zeugen amper vier jaar oud. Na een zestal worpen stijgt het aantal doodgeboren biggen. De zeug wordt 'afgevoerd' naar het slachthuis en vervangen door een nieuwe fokzeug.
De 'productie'-cijfers van zeugen en biggetjes zijn door jarenlange fokprogramma's kunstmatig de hoogte ingejaagd. In de huidige zeugenhouderij produceert een zeug gemiddeld 29 à 30 gespeende biggen per jaar. De onnatuurlijk hoge geboortecijfers resulteren in een daling van het geboortegewicht en een toename in biggensterfte. 5% van de biggen wordt doodgeboren. Per worp brengt een zeug gemiddeld 14,5 levend geboren biggetjes voort. 13,8% van de levend geboren biggen sterft binnen de eerste levensweken.
De 'doodliggertjes' uit de kraamstallen worden in een kadaverbak op straat gezet om opgehaald te worden door een destructiebedrijf. De voornaamste problemen met biggen in de kraamstal situeren zich op het vlak van te weinig melkgift (vooral in de eerste levensweek), diarree (met uitdroging en sterfte tot gevolg), gewrichtsontsteking, 'bleke biggen' (ijzertekort, snuffelziekte, PRRS), niezen en neusvloei. Als de biggen drie à vier weken oud zijn, worden ze 'gespeend', met andere woorden: gescheiden van de moederzeug.
De overlevende biggen worden verder opgefokt (gemest) tot slachtrijpe vleesvarkens. Gedurende een tiental weken worden ze ondergebracht in boxen op de biggen-opfokafdeling, ook wel 'de biggenbatterij' genoemd. Daarna worden ze weer verder doorgeschoven naar de 'mestafdeling', waar ze verblijven tot ze 'klaar' zijn voor de slacht. 'Staartbijten' en 'oorbijten' zijn typische symptomen van mentale problemen bij opgroeiende biggen en vleesvarkens. Door de stresserende levensomstandigheden in de stallen hebben de varkens de neiging elkaar te bijten, met infecterende wonden en abcessen tot gevolg.
Veelvoorkomende fysieke gezondheidsproblemen bij opgroeiende vleesvarkens zijn: ademhalingsproblemen en longziekten, hoesten, buikslag, diarree, slecht groeien, gewrichtsproblemen en 'plotselinge sterfte'. Fokkerijen kunnen getroffen raken door uitbraken van besmettelijke varkensziekten, met als gevolg dat alle dieren gedood en 'geruimd' moeten worden. Besmette dieren zijn niet meer geschikt voor vleesconsumptie.
De vleesvarkens worden vanuit de fokkerijen getransporteerd naar het buitenland of rechtsreeks naar het slachthuis. Een vleesvarken wordt beschouwd als 'slachtrijp' wanneer het rond de 118 kg weegt. Het dier is dan ongeveer achtentwintig weken oud.
In varkensfokkerijen vind je behalve zeugen, biggen en opgroeiende vleesvarkens, ook nog een paar stevige volwassen mannetjesvarkens: de 'zoekberen'. Hun 'functie' is om de fokker te helpen met het uitzoeken van zeugen die klaar zijn voor en nieuwe reproductie-cyclus. De beren mogen een rondje lopen tussen de zeugen. Aan de reacties van de zeugen op de aanwezigheid van de beer kan de fokker zien of een zeug in haar 'vruchtbare periode' zit. De beer wordt terug in het berenhok gestopt en de geselecteerde zeug wordt kunstmatig bevrucht.
Ook de beren komen nooit buiten de stal. Hun leven eindigt wanneer ze niet meer voldoen aan de eisen die de fokker hen stelt. Dan worden ze net als alle andere varkens afgevoerd naar het slachthuis.
De hedendaagse varkensfokkerijen zijn opgezet als grootschalige fabrieken, met industriële methoden en principes. Duizenden dieren worden bij elkaar gestopt op relatief kleine oppervlakten. De bio-industrie doet uitgebreid onderzoek naar voeder-, huisvestings- en productiesystemen, met minimale kosten om het maximale rendement te halen uit de dieren. In Nederland is het aantal 'megastallen' voor varkens (bedrijven met meer dan 7500 vleesvarkens en 1200 zeugen) de laatste tien jaar explosief toegenomen: in 2005 waren er 12 vleesvarkens-megastallen en 61 fokzeugen-megastallen actief. In 2013 waren deze aantallen opgelopen tot respectievelijk 44 en 83 megastallen.
In België zijn geen officiële cijfers bekend over megastallen. Wel is duidelijk merkbaar dat de Nederlandse trend zich ook begint door te zetten in Vlaanderen. Meerdere milieuvergunningen voor Vlaamse stallen met meer dan 7500 vleesvarkens zijn reeds verleend of in aanvraag. Sommige fokkerijen zijn al vergund of hebben aanvragen lopen voor stallen met meer dan 10.000 varkens.
De industrialisatie van de varkenssector wordt steeds verder doorgedreven. Niet alleen nemen de fokkerijen meer en meer de vorm aan van industriële fabrieken. Ook de dieren zelf worden 'aangepast' aan de steeds hogere productie-eisen van de sector. Bedrijven zoals Topigs specialiseren zich in het fokken van 'turbovarkens'. Door strenge fokselectie worden varkens gecreëerd die 'nog rendabeler' zijn. Zo snel mogelijk zoveel mogelijk vlees voor zo weinig mogelijk geld.
De Belgische varkensstapel bedraagt meer dan zes miljoen varkens. Bijna 12 miljoen varkens werden gedood in Belgische slachthuizen. België produceert op jaarbasis meer dan een miljoen ton varkensvlees.
In Nederland bedraagt de varkensstapel zo'n 12 miljoen varkens. 5 miljoen biggetjes worden doodgeboren of sterven in de eerste levensweken. 550.000 volwassen varkens sterven in fokkerijen. Ongeveer 8 miljoen varkens werden geslacht in Nederlandse slachthuizen.
Hoe vergaat het de vleeskippen ?
Het massale aanbod aan 'kippenvlees' in onze supermarkten is afkomstig van stevig uit de kluiten gewassen kuikens. Het gaat om vlees van speciaal gefokte kippenrassen die als eigenschappen een snelle groei en veel borstvlees (kipfilet) hebben. Met proteïnerijke voeding worden broedkuikentjes in amper zes weken tijd vetgemest tot slachtrijpe kippen van meer dan twee kilogram. Het korte leven van deze dieren is een aaneenschakeling van pijnlijke welzijns- en gezondheidsproblemen.
De productie van kippenvlees begint in vermeerderingsbedrijven. Daar worden hanen en hennen gehouden voor de productie van broedeieren. De hanen en hennen leven met duizenden samen in van buitenlicht- en lucht afgesloten schuren, wat leidt tot veel stress en angst. De hennen hebben het extra zwaar te verduren omdat het paringsgedrag van de stevig gebouwde fokhanen zeer ruw is.
De bevruchte eieren die door de hennen gelegd worden zijn bestemd voor broederijen om kunstmatig uitgebroed te worden in broedkasten. Het duurt ongeveer 21 dagen voordat de kuikens uit het ei komen. De uitgebroede kuikens worden gesorteerd en gekeurd. Dieren die te klein zijn of afwijkingen vertonen worden gedood.
Animal Rights filmde undercover in een Vlaamse broederij hoe kuikentjes gedood worden door het breken van de nek op de rand van een krat, of door verdrinking in een emmer water. In de kratten met lege eierschalen bevinden zich achtergebleven kuikentjes. Deze dieren worden met de eierschalen in een afvalcontainer gegooid waar ze sterven door gebrek aan zorg en voedsel.
Vanuit de broederijen worden eendagskuikens op transport gezet naar de vleeskuikenhouders. Daar wacht hen een grote kale schuur met wat strooisel op de vloer en automatische voeder- en watersystemen. De stallen blijven permanent afgesloten, de verluchting gebeurt via ventilatiesystemen. Daglicht is er ook niet. Het slaap- en waakritme van de kuikens wordt bepaald door verlichtingssystemen. Om de groeisnelheid van de dieren kunstmatig op te drijven, worden de lichten zoveel mogelijk aangelaten.
In een zestal weken tijd zullen de kuikentjes in de stallen opgroeien tot kippen van meer dan 2 kilogram. Veel vleeskuikenhouders verkiezen omwille van de rendabiliteit hun stallen zo dicht mogelijk vol te stoppen. De bezettingsgraad van een stal wordt uitgedrukt in 'kilogram per vierkante meter'. De maximaal toegelaten bezettingsgraad is 42 kilogram per vierkante meter. Dat betekent dat er tegen het einde van de groeicyclus ongeveer 21 kippen per vierkante meter in de stal zitten. De hedendaagse vleeskuikenstallen zijn opgezet voor duizenden dieren. Vanaf 220.000 vleeskuikens spreekt men van een megastal.
De kuikens die geschikt bevonden worden voor verkoop worden geleverd aan vleeskuikenhouders, waar ze in versneld tempo moeten opgroeien tot slachtrijpe kippen.
Zoveel mogelijk dieren moeten in zo kort mogelijke tijd en met zo min mogelijk kosten de maximum winst opleveren. Dat is de vuistregel van de vleesindustrie. Dat dit principe het welzijn en de gezondheid van de dieren niet ten goede komt zal niemand verbazen.
Tijdens de eerste week in de stal beschikken de nog kleine kuikens over enige bewegingsvrijheid. Niet voor lang, want om hen snel op slachtgewicht te brengen, krijgen ze speciaal voeder toegediend. De kuikentjes groeien als kool. Al snel hebben ze onvoldoende mogelijkheden om te scharrelen en te fladderen. Het gedwongen samenleven met honderden soortgenoten in een beperkte ruimte verstoort ook het sociale gedrag van de dieren. Waar kippen in normale omstandigheden een pikorde realiseren, is dit omwille van de abnormaal hoge groepsgrootte in de moderne vleeskuikenstallen niet meer mogelijk. Dit veroorzaakt stress bij de dieren.
De onnatuurlijk opgedreven groeisnelheid heeft ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van de kuikens. Tegen de derde week is driekwart van de kuikens niet meer in staat om normaal te lopen. Een derde van de dieren lijdt chronische pijn aan poten en gewrichten. Ze bewegen steeds minder en blijven steeds langer in het natte strooisel liggen dat met uitwerpselen bevuild is. Daarnaast lijden veel kuikens aan buikzucht en het vocht dat rond de organen is opgehoopt, maakt ademhalen zeer moeilijk. Bijna 50% lijdt aan tibiale dyschondroplasie of misvormingen bij de vorming van het kraakbeen.
Tegen de vierde week hebben ook de inwendige organen zwaar te lijden onder het hoge groeitempo. Een deel van de kuikens bezwijkt door aandoeningen aan hun hart, darmen en luchtwegen. Sommige kuikens vallen plots dood, ze zijn letterlijk doodgegroeid. Andere stikken als gevolg van buikzucht, omdat het vocht rond de organen het ademen uiteindelijk onmogelijk maakt. Vele kuikens worden kreupel omdat hun gewrichten het abnormaal zware lichaamsgewicht niet meer kunnen dragen.
Maar het wordt nog erger voor de dieren. Tegen de veertigste dag van de groeicylus kan een kwart van de dieren zich zeer slecht voortbewegen, en sommigen helemaal niet meer. De dieren liggen passief neer op het strooisel dat nat en vuil is van de uitwerpselen. De bijtende ammoniak in hoge concentraties veroorzaakt borstblaren, en pootaandoeningen zoals voetzoollaesies en brandhakken. Pijnlijke zweren en zwartbruine verkleuringen aan de poten zijn het resultaat. De ongezonde samenstelling van de lucht in de stallen, slecht geregelde temperaturen en stof, afkomstig van het strooisel en van de dieren zelf, veroorzaken irritaties aan ogen en luchtwegen.
Volgens de wet moeten fokkers hun vleeskuikens minimaal twee keer per dag inspecteren. Zieke of gewonde dieren moeten een passende behandeling krijgen of onmiddellijk worden gedood. Maar de groepsgrootte van de vleeskuikens in de steeds groter wordende bedrijven maakt het onmogelijk om deze controles grondig uit te voeren met aandacht voor elk individueel dier. Zieke en zwakke dieren kunnen lang blijven zitten zonder gepaste zorg, of sterven zonder dat iemand iets in de gaten heeft.
Als de vleeskuikens een gewicht van 2 à 2,5 kg bereikt hebben, zijn ze klaar voor consumptie. De dieren moeten naar het slachthuis. Om de kippen uit de stallen te halen worden gespecialiseerde bedrijven ingehuurd. Het 'ruimen' van een stal gebeurt meestal 's nachts. Er wordt verondersteld dat de dieren dan rustiger zijn. Volgens de wet moeten de kippen "in een rustig tempo zorgvuldig in de containers geladen worden, niet stoten tegen containerranden of dieren te vroeg loslaten, geen dieren op de rug in de containers, geen beklemde dieren, etc.".
Men kan al raden dat dit in de praktijk onmogelijk te realiseren valt. Een ploeg arbeiders moet binnen verloop van een paar uur tijd duizenden kippen vangen en in kratten stoppen. Zwaar en uitputtend nachtwerk, in een moordend tempo. 'Dierenwelzijn' is wel het laatste waar bij een ruiming naar gekeken wordt. De kippen worden met bosjes bij elkaar gegraaid en aan de poten naar de klaarstaande transportbakken gesleurd. Verstijfd van angst worden de dieren ten slotte op een vrachtwagen geladen om afgevoerd te worden. De stal krijgt een grote schoonmaakbeurt en wordt na een tweetal weken leegstand gevuld met nieuwe kuikens.
De meeste ruimingen van vleeskuikenstallen gebeuren doorgaans door het handmatig vangen van kippen, maar er bestaan ook vangmachines. Een voorbeeld daarvan kun je bekijken in een bedrijfsfilmpje van de firma Peer System B.V.
Het eindstation voor de kippen is het slachthuis. In de Nederlandse pluimveeslachterijen wordt meer en meer gebruik gemaakt van gasverdoving voor het slachten. De Belgische slachterijen kiezen nog steeds massaal voor goedkopere waterbadverdoving. De kippen worden ondersteboven aan de poten opgehangen aan slachthaken en met de kop door het 'verdovende' waterbad gehaald. De slachthuizen gebruiken echter lagere stroomsterktes dan de door Europese wetgeving voorgeschreven minimumsterkte. Hierdoor zijn heel wat kippen nog bij bewustzijn wanneer zij geslacht worden. De Belgische overheid gedoogt deze inbreuken op de Europese dierenwelzijnswetgeving omwille van economische belangen. In industriële kippenslachthuizen kunnen ruim 9.000 kippen per uur gedood worden, dat zijn er ongeveer 150 per minuut.
In Nederland bedraagt de veestapel voor vleeskippen ruim 48 miljoen dieren. Op jaarbasis worden meer dan zeshonderd miljoen vleeskuikens geslacht in Nederlandse slachthuizen. In België bedraagt het aantal vleeskippen ruim 28 miljoen, waarvan ongeveer 23,5 miljoen in Vlaanderen en 4,5 miljoen in Wallonië. Ruim 305,5 miljoen kippen worden jaarlijks geslacht in Belgische slachthuizen.
Dat biokippen 'een goed leven hebben' is een zoveelste illusie. Ook bij de productie van biologisch kippenvlees is de hoofdbekommernis van de fokker de rendabiliteit van zijn bedrijf. Biokippen krijgen hooguit 'een minder slecht leven' dan hun soortgenoten in reguliere bedrijven.
In
de biologische sector worden 'traaggroeiende' vleeskippenrassen gebruikt. Waar
hun reguliere soortgenoten 'slachtrijp' zijn op de leeftijd van 42 dagen (zes
weken), bereiken biokippen het gewenste slachtgewicht pas na 81 dagen (11,5
weken). Dat is nog altijd een waanzinnig hoog groeitempo. Ter vergelijking: een
legkip is volgroeid na 18 weken. In een biokippenstal worden een tiental kippen
per vierkante meter gehouden. De dieren kunnen ook naar buiten, waarbij de
bezettingsgraad van de buitenloop 4 kippen per vierkante meter bedraagt. De
groepsgrootte in een biostal is beperkt tot 4800 kippen, wat nog steeds veel te
veel is om een natuurlijke pikorde te realiseren. Tegen de tijd dat de
biokippen 'slachtrijp' zijn heeft 8 tot 14 procent van de dieren last van
hakdermatitis, en 25 procent, ofwel 1 op 4 biokippen, loopt kreupel. Het ruimen
van de stal, het transport naar het slachthuis, en het slachten verloopt bij
biokippen op precies dezelfde manier als bij reguliere vleeskippen.
Het dierenleed in de zuivelindustrie is zowaar nog erger dan in de vleesindustrie. Neem nu de voortdurende kunstmatige inseminatie van koeien die kalveren moeten baren om melk te kunnen produceren. De emotionele band tussen een koe en haar kalf is heel hecht maar de mens haalt de baby heel snel na de geboorte bij de moeder weg om zijn melk op te eisen. Dat jonge dier dat moederliefde ontnomen wordt gaat naar een kalvermesterij om op jonge leeftijd geslacht te worden. Gewone kalveren worden gevoed met magere melk en ruwvoeder, zoals snijmaïs. Hun dieet is ijzerarm, zodat hun vlees mooi wit blijft. Vroeger gingen kalverhouders daar erg ver in, tot aan het licht kwam dat vleeskalveren hierdoor systematisch aan bloedarmoede leden. Europa reageerde hierop met het vaststellen van een verplicht minimaal hemoglobinegehalte in het bloed van kalveren. Blijkt bij een controle dat hun bloed te weinig ijzer bevat, dan moeten kalverhouders nu extra ijzer toedienen.
Gewone kalveren blijven altijd op stal. Ze komen nooit buiten, omdat ze in de weide zouden grazen. En gras past niet in hun ijzerarm dieet. Vooral op het dieet van blanke kalveren is veel kritiek te horen. Zo lang melk drinken en zo weinig ruwvoeder eten, zou niet bij hun natuurlijk graas- en herkauwgedrag passen en zou daardoor de ontwikkeling van hun spijsverteringsstelsel hinderen. Het gevolg is dat sommige kalveren last krijgen van maagzweren of gaan 'tongspelen'. Dat tongspelen is het dwangmatig uitsteken en ronddraaien van de tong uit verveling. Een symptoom van stress, veroorzaakt door het niet kunnen vertonen van natuurlijk graasgedrag.
Goede Nederlandse melkkoeien gaven rond 1900 per jaar zo'n 2500 liter melk. In 1950 gaf een gemiddelde koe 3980 l/jaar. In 2006 is dat toegenomen tot 7800 l, terwijl sommige koeien nu zelfs 12.000 l/jaar geven. Deze verhoging van de melkproductie is tot stand gekomen door selectief fokken en door het bijvoeren met krachtvoer. Dit leidt echter tot neveneffecten. De voornaamste hiervan zijn dat melkkoeien veel calcium verliezen waardoor ze vaak aan gewrichtsproblemen lijden en dat er mastitis ontstaat aan de uier door de verhoogde melkproductie, dit is een uierontsteking met vrij komen van ettercellen (witte bloedcellen) in de melk.
Een koe kan 2 tot 3 maanden na de bevalling al terug worden geïnsemineerd. Ze heeft een gemiddelde draagtijd van 281 dagen.
In de eierindustrie is het voor dieren al niet veel beter.
Het grootste deel van de totale 'leghenstapel' bestaat uit leghennen die eieren leggen bestemd voor menselijke consumptie. Maar ook deze leghennen zijn zelf ooit uit een ei gekomen. De hennen die consumptie-eieren leggen worden 'geproduceerd' in gespecialiseerde vermeerderingsbedrijven. In Nederland leggen ongeveer anderhalf miljoen moederdieren eieren waar leghennen uit geboren worden. In België staan eveneens anderhalf miljoen moederdieren in voor het voortbrengen van leghennen voor legbedrijven.
De eieren van de moederdieren worden kunstmatig uitgebroed in broederijen. Mannelijke kuikens die geboren worden in de eierindustrie hebben geen economisch nut. Ze worden afgemaakt kort nadat ze uit het ei gekropen zijn. De cijfers zijn ronduit schokkend. Wereldwijd gaat het om 3.2 miljard haantjes per jaar. Op Europees niveau worden jaarlijks 320 miljoen haantjes afgemaakt, in Nederland worden 45 miljoen haantjes gedood en in België 15 miljoen. De haantjes worden gedood door vergassing of levend vermalen in een verhakselaar.
De legkippen worden vervoerd naar een opfokbedrijf. Hier wordt de legkip in vier maanden tijd volwassen. Vervolgens verhuist de kip naar een legbedrijf waar eieren geproduceerd worden voor menselijke consumptie.
Van elke kip wordt een flinke prestatie verwacht: ze moeten maar liefst 320 eieren leggen in 13 maanden tijd. De legbedrijven werken volgens een systeem van productierondes. Een volledige groep hennen wordt aangekocht bij een opfokbedrijf. De dieren beginnen samen aan een ronde in de legstal. Een groep hennen die samen een ronde doorlopen wordt een 'leghenkoppel' genoemd. Als de kippen ongeveer 17 maanden oud zijn, daalt de eierproductie van de kippen, en bijgevolg ook de winst voor de fokker. De stal wordt geruimd. Het volledige leghenkoppel wordt afgevoerd naar het slachthuis. De stal staat een tweetal weken leeg voor grondige reiniging en ontsmetting. Vervolgens wordt ze gevuld met nieuwe jonge leghennen.
Op de legbedrijven verblijven de kippen in kooisystemen of in 'alternatieve systemen' waarmee bedoeld wordt: scharrelstallen en stallen met 'vrije uitloop'.
De traditionele legbatterijen waarin een leghen beschikte over 550 vierkante cm2 (een A-viertje) zijn sinds 2012 verboden in Europa. Er mag wel nog gebruik gemaakt worden van 'verrijkte kooien'. In verrijkte kooien krijgt een leghen 750 cm2 leefruimte. Net als de klassieke legbatterijen bestaan verrijkte kooien uit kleine compartimenten met een afhellend draadnet en bevatten minimale voorzieningen voor eten, drinken, het verzamelen van eieren, het verwijderen van mest, en het toevoegen of weghalen van leghennen. De verrijkte kooien hebben nog wat bijkomende elementen zoals zitstokken, nesten, een strooiselruimte en een hoger plafond.
In het oude batterijsysteem zaten gewoonlijk 5 leghennen bij elkaar in een kooi. In de verrijkte systemen kan, afhankelijk van de grootte van de verrijkte kooien, de groepsgrootte variëren. Tot 10-12 kippen spreekt men van 'kleine groepen', terwijl grote kooien tot 60 kippen kunnen huisvesten. Een verdere 'verbetering' van de 'verrijkte kooi' is 'koloniehuisvesting'. In een 'koloniekooi' kan de leghen beschikken over een oppervlakte van 900 cm². De ruimte is echter nog steeds minder dan twee A4'tjes per kip. In de kooi kunnen 30 tot 60 hennen. De kooien staan in rijen en in etages opgesteld. In koloniehuisvesting hebben leghennen ook zitstokken, wat strooisel en rubberen legnesten, waar het ei doorheen valt en zo op een afvoerband terecht komt. De hennen hebben geen buitenlucht en zien geen daglicht. Koloniehuisvesting wordt ook wel 'kleinvoliére' genoemd, maar het gaat wel degelijk om een kooisysteem.
'Scharrelkippen' brengen hun leven door in van de buitenwereld afgesloten ruimtes. Ze leven in stallen met grondhuisvesting of in volière-stalsystemen. In beide typen systemen worden de dieren in grote groepen gehouden met 1111 cm2 leefruimte per dier. De dieren hebben toegang tot nesten, zitstokken en een scharrelruimte met strooisel. Frisse buitenlucht of natuurlijk daglicht behoort niet tot hun leefwereld. Bij grondhuisvesting zitten alle kippen op één niveau. In de voliéresystemen zijn er meerdere etages van roostervloeren boven elkaar. De kippen hebben toegang tot de verschillende etages.
Bij de indoor-stalsystemen kan er een uitloop naar buiten aanwezig zijn. Dit wordt dan duidelijk op de verpakking van de geproduceerde eieren aangegeven: 'vrije uitloop'. De uitloop bestaat meestal uit een grasveld. De uitloop kan aantrekkelijker gemaakt worden voor de hennen met begroeiing in de vorm van struiken, bomen of planten. Kippen zijn prooidieren en voelen zich veiliger als ze kunnen 'schuilen' in de begroeiing. Er zijn ook stalsystemen waarbij aan de zijmuren van de stal een soort overdekte veranda aanwezig is. Dit wordt 'Wintergarten' of 'koude scharrelruimte' genoemd. Deze overdekte uitloop op zich kan niet aangemerkt worden als 'vrije uitloop'. Slechts wanneer de overdekte uitloop verder doorgang geeft tot een uitloop in open lucht, mogen de eieren gemerkt worden als afkomstig van kippen 'vrije uitloop'.
In de biologische leghennenhouderij heeft de stal één of meer niveaus, vergelijkbaar met scharrel- of volièresystemen. Er zijn legnesten, zitstokken en strooisel. In de bio-stal moet natuurlijke ventilatie en daglicht zijn. Een bio-kip krijgt 1666 cm2 leefruimte in de stal, en is er een uitloop van 4 m2 per dier. De uitloop moet voorzien zijn van voldoende vegetatie en schuilplekken. De hennen krijgen acht uur per dag toegang tot de vrije uitloop.
Op de verpakkingen van verse eieren staan de codes waardoor de consument de herkomst van eieren kan nagaan. Die code wordt gevolgd door de kenletters van het land (BE, NL, FR, DE, ...) De codering geeft een beeld van de omstandigheden waarin kippen leven.
Code 0: Biologische eieren van kippen die overdag naar buiten mogen.
Code 1: Eieren van vrije uitloop.
Code 2: Scharreleieren van kippen die in schuren gehouden worden en nooit buiten komen.
Code 3: Kooi-eieren. Eieren van kippen die gehouden worden in verrijkte kooien of koloniekooien.
Zoals in elke sector van de veehouderij wordt een zeker percentage 'uitval' (sterfte van dieren) beschouwd als een 'normaal' verschijnsel. In de leghennensector bedraagt de gemiddelde uitval acht percent. Een piekmoment voor uitval is de stressvolle periode na het plaatsen van nieuwe dieren. Door onbekendheid met het systeem kunnen er ongelukken zijn, met dooddrukkers als gevolg en hennen die uitvallen door problemen met de eiproductie. Daarnaast kunnen er dieren uitvallen omdat ze het water niet hebben kunnen vinden. Pikgedrag kan verergeren als gevolg van de stressvolle nieuwe omgeving. In de periode van 30 tot 50 weken leeftijd is er doorgaans minder uitval. Na 50 weken neemt de uitval weer toe als gevolg van uiteenlopende ziekteproblemen.
Parasitaire besmettingen verzwakken de kippen en leiden tot hogere sterfte in de stal. Wormen veroorzaken maagdarm- en verteringsstoornissen. Bloedluizen, ook bekend als 'rode vogelmijten', zuigen bloed bij de kip. Op een kip kunnen behoorlijke aantallen voorkomen, 50.000 tot wel 500.000. Bloedluis veroorzaakt ongerief zoals jeuk, verstoorde rust en bloedarmoede met verhoogde kans op sterfte. In Nederland is 94% van de leghenkoppels besmet met bloedluis.
Voet- en klauwproblemen zoals infecties, zwellingen, verzweringen aan de poten zijn veelvoorkomend bij legkippen en ze worden waargenomen in alle huisvestingssystemen.
Productiezieken zijn aandoeningen die het gevolg zijn van de onnatuurlijke eisen waaraan productiedieren moeten voldoen in de veehouderij. Leghennen kunnen problemen ontwikkelen aan de reproductieorganen zoals eileiderontsteking, uitpuilen van eileider en cloaca, dikwijls gevolgd door buikvliesontstekingen. Leghennen zijn ook vatbaar voor osteoporose (beenderbroosheid), veroorzaakt door voedingsonevenwicht, de hoge legfrequentie en de beperkte bewegingsmogelijkheden van de kip om de beenderen en spieren in conditie te houden. Beenderbroosheid verhoogt het risico op botbreuken. Een andere typische productieziekte bij leghennen is 'Fatty liver haemorrhagic syndrome' (FLHS). De ziekte wordt veroorzaakt door beperkte lichaamsbeweging, hoge omgevingstemperaturen en stress.
Borstbeenbreuken komen veelvuldig voor. Onderzoek heeft uitgewezen dat gemiddeld 66% van de hennen in volièresystemen tegen het einde van de productieronde een of meerdere breuken heeft opgelopen. Studies van andere huisvestingssystemen wijzen op borstbeenbreuken bij 62% van de kippen die in verrijkte kooien leven, en bij 58% van de kippen met grondhuisvesting (een scharrelruimte enkel op grondniveau). Kippen met een borstbeenbreuk lijden pijn en zijn minder mobiel.
Gedragsproblemen als verenpikken en kannibalisme komen veelvuldig voor en zijn een belangrijke bron van ongerief (pijn, verwondingen, uitval) in de leghennenhouderij. Deze gedragsproblemen komen in alle huisvestingssystemen voor. 'Verenpikken' wordt veroorzaakt door frustratie of stress. Het gaat om het uittrekken van de veren van andere hennen. Het pikken begint onderaan de rug, bij de overgang naar de staart. Uiteindelijk stoppen de kippen pas wanneer er alleen nog maar veren op het hoofd of op de vleugels van de andere kip staan en ze voor de rest van haar lichaam volledig kaal is. Verenpikken heeft niets te maken met rangordes of agressie. Het is een vorm van abnormaal gedrag dat in de natuur niet voorkomt. 'Kannibalisme' is het uitpikken en opeten van huidweefsel van andere kippen. De kippen kiezen er de gemakkelijkste slachtoffers uit en blijven het weefsel van een zwakker dier aantasten totdat ze sterft aan de verwondingen.
Pijnlijke snavelbehandelingen bij leghennen zijn standaardmethode om verwondingen ten gevolge van verenpikken enigzins te verminderen. Voor de kippen tien dagen oud zijn, wordt het puntje van hun snavel verwijderd. De snavel wordt behandeld met een infraroodstraal. Door deze behandeling sterft snavelweefsel af. Na ongeveer twee weken valt de snavelpunt af. De punt groeit niet meer terug. De punt van de snavel is gevoelig. De behandeling is pijnlijk en kan blijvend pijn geven. Bovendien lost de behandeling de oorzaak van verenpikken niet op, maar is het slechts symptoombestrijding. De Europese Commissie laat elke lidstaat vrij om te bepalen of snavelbehandelingen wettelijk toegestaan is. In Finland, Noorwegen en Zweden is het inkorten van de snavels van leghennen al jaren verboden. In Nederland werd beslist om snavelbehandelingen vanaf 2018 te verbieden. In België blijven snavelbehandelingen toegestaan. Verdoving is niet vereist.
Fysieke
beschadigingen en breuken treden op bij het ruimen van de stallen. Ongeacht het
soort stalsysteem brengt een ruiming op het einde van een productieronde stress
en verwondingen bij de hennen met zich mee. Vele kippen hebben al een broos en
beschadigd beenderstelsel ten gevolge van de leefomstandigheden in de
legbedrijven. Wanneer de hennen door de ruimingsploeg uit de stallen gehaald
worden, lopen veel hennen nieuwe botbreuken op. Ze worden in kratten gestopt
voor transport naar het slachthuis. Zo'n acht miljoen afgedankte leghennen
wordt geëxporteerd naar het buitenland. Volgens de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit (NVWA) worden jaarlijks 5,5 miljoen Nederlandse kippen naar
Polen gebracht. Zo'n 2,5 miljoen kippen worden geslacht in Duitsland of
Frankrijk
Bron : tekst en foto's Animal Rights